Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV6822

Datum uitspraak2006-03-16
Datum gepubliceerd2006-03-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1455/2005 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Afhandeling nalatenschap.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 16 maart 2006 in de zaak onder rekestnummer 1455/2005 NOT van: [X], wonende te [woonplaats], APPELLANTE, t e g e n MR. [Y], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 20 september 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Haarlem, verder te noemen de kamer, van 30 augustus 2005. Bij deze beslissing is de klacht van klaagster tegen de geïntimeerde, verder te noemen de notaris, op een onderdeel gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en voor het overige ongegrond verklaard. 1.2. Van de zijde van de notaris is op 20 oktober 2005 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2006. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten 3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, behoudens het navolgende. 3.2. Zowel klaagster als de notaris hebben hetgeen de kamer in de beslissing waarvan beroep onder de rubriek 2h als vaststaand feit heeft aangenomen, betwist. Aan het door klaagster en de notaris geopperde bezwaar zal het hof, voor zover het van belang is voor de beoordeling van deze klacht, in dat kader aandacht besteden. Voor het overige zal het hof van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten uitgaan. 4. Het standpunt van klaagster 4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij ten onrechte vijf dagen na het overlijden van de erflaatster een verklaring van executele heeft afgegeven. 4.2. Ook wordt de notaris verweten dat hij niet of met zeer grote vertraging de door klaagster gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap heeft beantwoord. 4.3. Tevens verwijt klaagster de notaris dat hij zijn medewerking heeft verleend aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van de nalatenschap, zonder dat klaagster ooit enig inzicht heeft verkregen in het aantal en de hoogte van eventuele vorderingen die ten behoeve van de boedel nog te gelde konden worden gemaakt. 4.4. Eveneens wordt de notaris verweten dat hij ten onrechte de door J.J.A. [P], verder te noemen [P], gegeven eindverantwoording als voldoende heeft gekwalificeerd, zonder dat de notaris ondanks zijn toezegging daartoe deze verklaring van [P] nader heeft gecontroleerd. 4.5. Bovendien verwijt klaagster de notaris dat hij zich niet onpartijdig heeft opgesteld, nu hij [P] niet heeft aangespoord om openheid te betrachten bij de afwikkeling van de nalatenschap. 4.6. De notaris wordt mede verweten dat hij onjuiste berekeningen heeft gemaakt met betrekking tot de legaten. In dit verband verwijst klaagster naar twee brieven van de notaris gericht aan de Hartstichting van 2 mei 2002 en 16 januari 2003. 4.7. Ten slotte verwijt klaagster de notaris dat hij ten onrechte gelden, die klaagster toekomen en in haar opdracht onder de notaris zijn gestort, onder zich heeft gehouden. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris betwist ten dele de stellingen van klaagster en voert daartoe het navolgende aan. 5.2. De notaris stelt dat hij verplicht was direct na het overlijden van de erflaatster een verklaring van executele af te geven, aangezien de onderneming van de erflaatster moest worden voortgezet. Hij voegt hieraan toe dat de door de erflaatster benoemde executeur-testamentair H.P.J.M. [P] wegens ziekte deze functie niet zelf kon uitoefenen en dat [P] zich bereid heeft verklaard deze rol te vervullen. 5.3. De notaris stelt dat hij vanaf de aanvang van de executele aan klaagster heeft uitgelegd dat niet hij maar [P] verplicht is aan de erfgenamen verantwoording af te leggen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft in dit verband slechts een beperkte opdracht en op hem rust dan ook geen zelfstandige controlerende taak. De notaris voegt hieraan toe dat vragen die door klaagster zijn gesteld en opmerkingen die door haar zijn gemaakt door hem aan [P] zijn doorgeleid en met hem zijn besproken. Hierdoor heeft de afwikkeling van de nalatenschap vertraging opgelopen. De notaris voert nog aan dat hij [P] meerdere malen heeft verzocht hem dienaangaande te antwoorden. Voorts heeft de notaris betoogd dat de vragen van klaagster zijn beantwoord, hetzij door hem, hetzij door [P], hetzij door medewerkers van zijn kantoor. 5.4.De notaris stelt dat het vestigen van de hypotheek in het belang van de erfgenamen was, aangezien op deze wijze een ongedekte vordering werd zekergesteld. Op een bepaald moment is de lening afgelost en kon de boedel wat dit betreft worden afgewikkeld. 5.5. De notaris verwijst hierbij naar hetgeen door hem onder 5.3. naar voren is gebracht. 5.6. De notaris geeft toe dat de berekeningen met betrekking tot de successieaangifte door hem zijn opgesteld en dat deze later door de accountant zijn gecorrigeerd. De notaris erkent dat het beter zou zijn geweest als hij direct daartoe overleg met de accountant had gevoerd. 5.7. De notaris heeft aanvankelijk gesteld dat als er sprake is van een (civielrechtelijk) geschil tussen klaagster en [P] en hij bovendien geen opdracht van [P] ontvangt om het depot door te storten aan klaagster, hij niet gerechtigd is aan het verzoek van klaagster te voldoen. Ter terechtzitting van de kamer heeft de notaris zijn standpunt genuanceerd. De notaris heeft aangegeven dat, nu het depot aanvankelijk zonder voorwaarde is gestort, het voor hem toch mogelijk was om tot doorbetaling over te gaan, maar dat hij, als hij aldus zou hebben gehandeld, risico had gelopen om in conflict met [P] te geraken. 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten, dan wel ander beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.D.R.M. Boumans en P.J.N. van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 16 maart 2006. DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT- NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM Beschikking d.d. 30 augustus 2005 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de Kamer”, in de zaak onder nummer K 03.05 van: Maria Magdalena Apollonia [X], wonende te [woonplaats], nader ook: klaagster. ---tegen--- Mr [Y], notaris te [plaats], nader ook: de notaris. 1. Verloop van de procedure. Voor het verloop van de procedure verwijst de Kamer naar de navolgende aan de Kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt: - de op 8 februari 2005 ter secretarie van de Kamer ingekomen brief met 48 bijlagen van klaagster van 7 februari 2005; - de brief van de notaris van 29 maart 2005, waarin het antwoord; - de brief van klaagster van 23 april 2005, waarin een nadere reactie; 1.2 In de openbare vergadering van de Kamer van 14 juni 2005 zijn klaagster en de notaris gehoord. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Vervolgens heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 30 augustus 2005 een beschikking zal volgen. 2. Relevante vaststaande feiten. Bij de behandeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan: a. Op 30 maart 2000 en op 29 juni 2001 heeft Jacoba Gerardina Maria [P], de tante van klaagster (hierna: de erflaatster) ten overstaan van de notaris bij testament over haar nalatenschap beschikt. b. Op 20 april 2002 is de erflaatster overleden. c. De twee broers en twee zusters van de erflaatster, alsmede de kinderen - onder wie klaagster - van de moeder van klaagster en de kinderen van een vooroverleden broer, zijn enig erfgenaam van de nalatenschap. d. De erflaatster heeft in haar testament H.P.J.M [P] tot executeur-testamentair benoemd, die om hem moverende redenen J.J.A. [P] (hierna: [P]) heeft gevolmachtigd om de nalatenschap af te wikkelen. e. De notaris heeft op 25 april 2002 een zogenoemde verklaring van executele afgegeven. f. Op 18 mei 2002 heeft ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap op het kantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris, de erfgenamen en [P]. Klaagster heeft toen verzocht dat [P] een overzicht zou opstellen met betrekking tot de financiële stand van zaken van de nalatenschap. g. In zijn brief van 23 mei 2002 heeft de notaris onder meer het navolgende aan klaagster medegedeeld:”(…) Graag zou ik u willen verzoeken aan uw neef, de heer J. [P] de boedelvolmacht te geven voor de verdere afwikkeling (…) Uiteraard is hij als gevolmachtigde verplicht verantwoording aan zijn volmachtgevers af te leggen. Ik heb hem aangeraden belangrijke beslissingen vooraf met de volmachtgevers af te stemmen. (…)”. Op 27 mei 2002 is door klaagster de boedelvolmacht afgegeven. h. Eind 2002 en begin 2003 is door de notaris aangifte gedaan van de successie-rechten en zijn door hem berekeningen opgesteld met betrekking tot de legaten, op grond waarvan de inspecteur zijn aanslagen successierecht heeft bepaald. Nadat door klaagster in overleg met de erven hiertegen een bezwaarschrift is ingediend, heeft het Gerechtshof Amsterdam deze aanslagen alsnog vernietigd. i. In haar brief van 17 oktober 2002 heeft klaagster aan de notaris bericht dat zij de boedelvolmacht gedeeltelijk intrekt. Voorts heeft zij hem het navolgende medegedeeld:”(…) De overige erfgenamen heb ik van mijn besluit op de hoogte gebracht, en ik heb ze verzocht mijn deel te zijner tijd met de financiële rapportage bij u te deponeren, zodat ik het daar na bericht uwerzijds kan afhalen. (…)”. j. Op 5 februari 2003 heeft klaagster de boedelvolmacht met onmiddellijke ingang ingetrokken. De reden hiervoor was dat klaagster van mening was dat zij slechts onjuiste of misleidende informatie van [P] ontving. k. In een e-mailbericht van 17 december 2003 heeft [P] aan alle erven met inbegrip van klaagster zijn eindverantwoording met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap toegezonden met het verzoek deze eindverantwoording te accorderen. Op verzoek van klaagster heeft [P] deze rapportage eveneens aan de notaris gezonden. l. Bij brief van 24 december 2003 heeft de notaris aan klaagster het navolgende medegedeeld:”(…) Hierbij bericht ik u dat ik van de heer Jos [P] een bedrag groot € 13.671,27 heb ontvangen inzake de nalatenschap (…) Gaarne verneem ik op welke rekening u dit wenst te ontvangen. (…)”. m. Op 5 januari 2004 heeft klaagster de notaris als volgt geantwoord:”(…) ik ben van mening dat een juiste volgorde voor de afhandeling is om eerst de eindverantwoording goed te keuren alvorens tot de verdeling over te gaan. (…) Graag zou ik van u vernemen als u de eindafrekening ontvangen heeft, zodat ik een afspraak kan maken om die in te zien en eventueel vragen te stellen. (…)”. Naar aanleiding van deze brief heeft de notaris klaagster telefonisch verzocht om haar opmerkingen en vragen schriftelijk te formuleren. n. In haar brief van 5 februari 2004 heeft klaagster aan de notaris onder meer het navolgende medegedeeld:”(…) Van het begin heeft de afhandeling van deze erfenis bij mij vele vragen opgeroepen die nooit naar tevredenheid zijn beantwoord. (…) Het is al begonnen bij de verdeling van de boedel (…) Toen bleek al dat delen van de inventaris verdwenen waren. (…) De financiële rapportages zaten steeds vol fouten en waren zodanig opgesteld dat ze onderling niet te vergelijken waren. Ik ben niet naar de bijeenkomsten geweest, omdat ik op mijn vragen (…) geen antwoord heb gekregen of het werd afgedaan als niet relevant. (…) Deze afhandeling kenmerkt zich naar mijn idee door geheimzinnigheid, achterbaksheid maar vooral door gebrek aan openheid.(…)”. o. Op 17 mei 2004 heeft de notaris de brief van 7 mei 2004 van [P] aan hem doorgezonden aan klaagster. p. In deze brief heeft [P] aan de notaris, voor zover hier van belang, het navolgende medegedeeld:”(…) Ik ga op geen van de (…) gestelde en reeds aangekondigde vragen van mevr. M.M.A. [X] antwoord geven, omdat: Zij (…) elke familiebijeenkomst, waar ook zij voor uitgenodigd was en waar de afhandeling van de erfenis werd besproken en elke opkomende vraag is beantwoord, zonder afmelding, verstek heeft laten gaan. (…) Ik heb enorm veel tijd gestoken in de afhandeling van deze erfenis en open met iedereen gecommuniceerd, en alle informatie verstrekt. Alle andere erven zijn content met de verstrekte informatie (…) t/m de eindrapportage hiervan aan toe.(…) Is het mogelijk haar aandeel in de erfenis dat u in depot heeft staan pas na goedkeuring van mij (…) uit te betalen (…)? (…)”. q. Op 15 juni 2004 heeft de notaris aan klaagster schriftelijk het navolgende medegedeeld:”(…) De stukken die de heer [P] bij mij heeft gedeponeerd zijn naar mijn mening een eindverantwoording inzake de nalatenschap van uw tante (…)”. r. Op 7 juli 2004 heeft klaagster op het kantoor van de notaris de gehele dag inzage gehad in de (financiële) stukken met betrekking tot de nalatenschap. Haar vragen hierover zijn door medewerkers beantwoord. s. In zijn brief van 10 september 2004 heeft de notaris – voor zover hier van belang – het navolgende aan klaagster medegedeeld:”(…) Waar het om mijn positie gaat, vermoed ik dat er aan Uw kant enkele misverstanden bestaan. Het is in de notariële praktijk heel gebruikelijk dat eerst een verklaring van executele en pas later een uitgebreide verklaring van erfrecht wordt gemaakt. De executeur respectievelijk de boedelgevolmachtigde moet zich vervolgens verantwoorden jegens de erfgenamen, hetgeen de heer J. [P] doorlopend en naar mijn mening correct heeft gedaan. Het is niet zo dat de notaris een gedetailleerde en constante controle uitvoert op de werkzaamheden van de executeur/boedelgevolmachtigde indien daar geen aanleiding voor is. In dit verband hangt het er van af welke opdracht de notaris krijgt van de executeur en de erfgenamen. (…) In de bespreking van mei 2002, waar u ook bij was, is er voor gekozen dat de heer J. [P] de verdere afwikkeling zou verzorgen. Alleen wanneer dat nodig is wendt de executeur of een erfgenaam zich tot de notaris. (…)”. t. Op 12 september 2004 heeft klaagster aan de notaris verzocht om het bedrag van € 13.671,27 naar haar rekening over te maken. u. Op 12 november 2004 heeft de notaris klaagster geïnformeerd dat [P] zich op het standpunt heeft gesteld dat overmaking eerst kan plaatsvinden nadat klaagster hem kwijting en décharge heeft verleend. Naar aanleiding hiervan heeft de notaris klaagster bericht dat hij de onder hem berustende gelden in depot houdt totdat de geschillen tussen klaagster en [P] zijn opgelost. v. Op 13 december 2004 heeft klaagster de KNB geïnformeerd over haar voornemen een klacht in te dienen over de notaris. 3. Inhoud van de klacht. 3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in: Klager verwijt de notaris: a. dat deze ten onrechte onmiddellijk na het overlijden van de erflaatster een verklaring van executele heeft afgegeven. b. dat deze niet of met zeer grote vertraging de door haar gestelde schriftelijke vragen heeft beantwoord. c. dat deze zijn medewerking heeft verleend aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van de nalatenschap. d. dat deze ten onrechte de door [P] gegeven eindverantwoording heeft gekwalificeerd als voldoende. e. dat deze zich niet onpartijdig heeft opgesteld. f. dat deze onjuiste berekeningen heeft opgesteld met betrekking tot legaten. g. dat deze ten onrechte gelden, die klaagster toekomen, onder zich heeft gehouden. 3.2 Het standpunt van klaagster. ad a. Klaagster stelt dat de notaris zonder dat de erven, althans zonder dat zijzelf, daarin waren/was gekend [P] volmacht heeft gegeven om rechtshandelingen te verrichten ten behoeve van de nalatenschap en dat dit bovendien reeds gebeurde vijf dagen na het overlijden van de erflaatster. Zij is voorts van mening dat [P] hiervoor niet de aangewezen persoon was, omdat de erflaatster hem niet had benoemd tot executeur-testamentair. 3.3 ad b. Klaagster stelt dat haar vragen die zij met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap aan de notaris heeft gesteld, niet of eerst na een geruime periode zijn beantwoord. 3.4 ad c. Klaagster voert aan dat zij de reden wil weten waarom de notaris heeft meegewerkt aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van de nalatenschap, aangezien zij nooit enig inzicht heeft verkregen in het aantal en de hoogte van eventuele vorderingen die ten behoeve van de boedel nog te gelde konden worden gemaakt. Ook bevreemdde het haar dat de hypotheek werd afgelost op het moment dat zij vragen formuleerde over de hoogte van de lening en over het rentetarief. 3.5 ad d. Klaagster is van mening dat de notaris de door [P] afgelegde eindverantwoording zonder nadere controle als voldoende heeft gekwalificeerd, terwijl de notaris toegezegd zou hebben dat hij deze eindverantwoording nog zou doorgronden. 3.6 ad e. Klaagster stelt kort gezegd dat de notaris geen poging heeft ondernomen om [P] er van te overtuigen openheid te betrachten bij de afwikkeling van de nalatenschap of aan klaagster uit te leggen dat haar opmerkingen over de gang van zaken geen doel troffen. Zij voegt hieraan toe dat volgens haar een onpartijdige notaris niet zonder meer de acties van een executeur dient goed te keuren. 3.7 ad f. Klaagster voert aan – onder verwijzing naar twee brieven van de notaris aan de Hartstichting van 2 mei 2002 en 16 januari 2003 - dat de notaris hierin onjuiste berekeningen met betrekking tot legaten heeft opgenomen. 3.8 ad g. Klaagster stelt dat in haar opdracht gelden onder de notaris zijn gestort en dat dit zonder enige voorwaarde is gebeurd. Klaagster meent dan ook dat de notaris gehouden is om, zoals zij aan hem heeft verzocht, deze gelden aan haar door te storten en dat het niet zo kan zijn dat de notaris het depot onder zich houdt, omdat [P] de notaris gevraagd heeft dit te doen. 4. Het standpunt van de notaris. 4.1 ad a. De notaris stelt dat hij verplicht was direct na het overlijden van de erflaatster een verklaring van executele af te geven, aangezien de onderneming van de erflaatster moest worden voortgezet. Hij voegt hieraan toe dat de door de erflaatster benoemde executeur-testamentair wegens ziekte deze functie niet zelf kon uitoefenen en dat vervolgens (diens broer) [P] zich bereid heeft verklaard krachtens volmacht deze rol te vervullen. [P] heeft zich vervolgens na afgifte van de verklaring van executele belast met het openen van kluizen en de verkoop van de onderneming. 4.2 ad b. De notaris stelt dat hij van meet af aan klaagster heeft uitgelegd dat niet hij maar [P] in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair verplicht is aan de erfgenamen verantwoording af te leggen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft in dit verband slechts een beperkte opdracht en op hem rust dan ook geen zelfstandig controlerende taak. De notaris voegt hieraan toe dat vragen en opmerkingen die door klaagster zijn gesteld, door hem aan [P] zijn doorgeleid en met deze zijn besproken. Dit aspect heeft volgens hem tot vertraging geleid. De notaris voert nog aan dat hij [P] meerdere malen tot beantwoording heeft gemaand en dat de vragen van klaagster zijn beantwoord, hetzij door hem, hetzij door [P], hetzij door medewerkers van zijn kantoor. 4.3 ad c. De notaris stelt dat het vestigen van de hypotheek in het belang van de erfgenamen was, aangezien op deze wijze een ongedekte vordering zeker werd gesteld. Op enig moment is de lening afgelost en kon de boedel wat dit betreft worden afgewikkeld. 4.4 ad d. en ad e. De notaris verwijst hierbij naar hetgeen door hem onder b. naar voren is gebracht. 4.5 Ad f. De notaris geeft toe dat de berekeningen met betrekking tot de successieaangifte door hem zijn opgesteld en dat deze later door de accountant zijn gecorrigeerd. De notaris erkent dat het beter zou zijn geweest als hij direct overleg met de accountant hierover had gevoerd. 4.6 ad g. De notaris heeft aanvankelijk gesteld dat als er sprake is van een (civielrechtelijk) conflict tussen klaagster en [P] en hij geen opdracht van [P] ontvangt om het depot door te storten aan klaagster, hij niet gerechtigd is aan het verzoek van klaagster te voldoen. Ter zitting heeft de notaris zijn standpunt genuanceerd. De notaris heeft aangegeven dat, nu het depot aanvankelijk zonder voorwaarde is gestort, het voor hem toch mogelijk is om tot doorstorting over te gaan, maar dat hij, als hij aldus zou handelen, risico loopt om in conflict met [P] te geraken. 5. De beoordeling. 5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of hij zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. 5.2 Alvorens op de afzonderlijke klachtonderdelen in te gaan overweegt de Kamer het navolgende. Met name uit de verwijten die door klaagster onder b. en e. zijn geformuleerd, blijkt dat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat zij de notaris kon aanspreken in de functie van boedelnotaris, in welke hoedanigheid hij verantwoordelijk zou zijn geweest voor de ontrafeling en de afhandeling van de nalatenschap. Echter in casu was door de erflaatster een executeur-testamentair benoemd. Dit betekent dat deze een centrale positie inneemt bij de afwikkeling van de nalatenschap. De mate waarin de notaris dan nog een (adviserende) rol vervult bij de afwikkeling wordt voornamelijk door de executeur-testamentair bepaald. De notaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij klaagster hierover heeft geïnformeerd, waarbij hij verwijst naar zijn brieven van 23 mei 2002 en 10 september 2004. De Kamer is van oordeel dat de notaris zich op het juiste standpunt heeft gesteld, maar dat hij dit eerst duidelijk tot uitdrukking heeft gebracht in zijn brief van 10 september 2004. Zij meent dan ook dat het beter zou zijn geweest, indien de notaris op of omstreeks mei 2002 klaagster had geïnformeerd dat hij geen rol vervulde bij de afwikkeling van de nalatenschap en dat zij zich in verband hiermee tot [P] diende te wenden. 5.3 ad a. Het verwijt van klaagster jegens de notaris, zoals geformuleerd onder punt a. is ongegrond. De Kamer is met de notaris van oordeel dat een verklaring van executele met spoed diende te worden afgegeven, aangezien de onderneming van de erflaatster een nog lopend bedrijf was. Voorts is gebleken dat de door de erflaatster benoemde executeur-testamentair niet in staat was deze functie te vervullen en dat vervolgens [P] zich bereid heeft verklaard, nadat deze daartoe door de erven was gevolmachtigd, de uitvoering van deze taak voor zijn rekening te nemen. 5.4 ad b. Ook het verwijt van klaagster dat de notaris niet of met zeer grote vertraging de door haar gestelde vragen heeft beantwoord is ongegrond. Anders dan klaagster is de Kamer van oordeel dat de notaris telkens inhoudelijk op de brieven van klaagster, hetzij schriftelijk, hetzij per e-mail of telefonisch heeft gereageerd. Uit het aan de Kamer overgelegde dossier blijkt bovendien, dat de notaris van de correspondentie die hij in verband met de afwikkeling van de nalatenschap met [P] of met derden heeft gevoerd, telkens fotocopieën heeft toegezonden aan klaagster. Ook heeft de notaris in meerdere van zijn brieven en met name in zijn brief van 10 september 2004 aan klaagster uiteengezet op welke wijze de nalatenschap zal worden afgewikkeld en dat dit voornamelijk door [P] zal worden afgehandeld. Ook heeft hij zich in dit verband bereid verklaard eventuele hierover nog bij klaagster levende vragen na overleg met [P] te beantwoorden. De Kamer verwijst hierbij overigens nog naar hetgeen onder 5.2 is overwogen. 5.5 ad c. Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notaris zijn medewerking heeft verleend aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van de nalatenschap overweegt de Kamer het navolgende. Een executeur-testamentair mag hiertoe besluiten. Vervolgens zal de notaris in opdracht van de executeur-testamentair het een en ander regelen. In casu heeft [P] niets anders gedaan dan het doen stellen van een financiële zekerheid ten gunste van de boedel. De Kamer kan niet inzien in welk opzicht de notaris hier klachtwaardig zou hebben gehandeld en merkt nog op dat klaagster heeft nagelaten haar bezwaar tegen de vestiging van de hypotheek schriftelijk of mondeling te onderbouwen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. 5.6 ad d. De notaris heeft betwist dat hij de door [P] gegeven eindverantwoording als voldoende heeft gekwalificeerd. De notaris heeft klaagster in zijn brief van 23 mei 2002 reeds voorgehouden dat [P] verplicht is aan de erven verantwoording af te leggen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. Ook heeft de notaris klaagster er toen op gewezen dat hij [P] geadviseerd heeft belangrijke beslissingen vooraf met de erven te bespreken. De notaris is, zoals deze ook heeft gesteld, afhankelijk van het handelen van [P], op hem rust geen zelfstandig controlerende taak. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond. 5.7 ad e. Mede onder verwijzing naar punt 5.2 overweegt de Kamer met betrekking tot de door klaagster gestelde partijdigheid van de notaris dat zij haar stelling terzake onvoldoende heeft onderbouwd. Noch uit haar klaagschrift noch uit hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht zijn argumenten terzake gebleken. 5.8 ad f. Ten aanzien van klachtonderdeel f. heeft de notaris ter zitting toegegeven dat het verstandiger zou zijn geweest om deskundig advies in te winnen alvorens hij was overgegaan tot het opstellen van de berekeningen met betrekking tot de legaten. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat geen van de erfgenamen financieel nadeel heeft ondervonden van het feit dat de berekeningen zijn gecorrigeerd. Gelet op het vorenoverwogene acht de Kamer het handelen van de notaris niet klachtwaardig en is ook dit klachtonderdeel ongegrond. 5.9 ad g. Het verwijt van klaagster dat de notaris ten onrechte gelden, die haar toebehoorden, onder zich heeft gehouden is gegrond. De notaris heeft zijn aanvankelijk ingenomen standpunt dat hij niet zonder opdracht van [P] tot overboeking van het depot zou kunnen overgaan, verlaten. Hierdoor heeft hij blijk gegeven van zijn inzicht dat hij het depot op de bankrekening van klaagster had moeten overboeken, onmiddellijk nadat zij hem hiertoe opdracht had gegeven. [P] kon immers achteraf eenzijdig geen nadere voorwaarden verbinden aan de uitbetaling van een depot dat door hem zonder voorwaarden ter uitbetaling onder de notaris was gestort. De notaris is hiertoe ten onrechte niet overgegaan, maar de Kamer ziet geen aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een maatregel, mede omdat de notaris heeft erkend dat de door hem gevolgde handelwijze niet juist was. 5.10 Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing. 6. BESLISSING De Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem: - verklaart de klacht ongegrond voor zover het betreft de onderdelen a. tot en met f. - verklaart klachtonderdeel g. gegrond. - legt aan de notaris geen maatregel op. Deze beschikking is op 30 augustus 2005 gegeven door mr F.C. Bakker, voorzitter, mrs A.E. Patijn, lid en mrs A. Cabenda, R. Rijkers en L.H.M. van Noordwijk, plaatsvervangend leden in tegenwoordigheid van de secretaris mr Y.H. L’Hoir.